'Het verhaal van'

Emma schrijft: ‘Het leven thuis leek, als het slecht ging, echt op overleven’.

Emma’s verhaal is in tweeën gesplitst. Dit is het eerste deel. Het tweede deel wordt binnenkort geplaatst.

Bij mij thuis scheen alles redelijk normaal te verlopen. Ik en mijn broer en broertje, waarmee ik met beide anderhalf jaar verschil, waren lieve, ingenomen kinderen. Alle drie een beetje onzeker en allesbehalve uitbundig, met niet heel veel vriendjes. Thuis hadden we papa en mama. We hadden niet belachelijk veel geld, maar ook niet te weinig en deden wel aan verschillende sporten. Alles leek best wel goed te gaan.

Het vervelende van een KOPP kind zijn, is dat je, naarmate  je opgroeit, erachter komt hoeveel jou thuis situatie wel niet verschilt van anderen die hier niet mee te maken hebben gehad. Minieme details, waarbij andere kinderen op een heel andere manier met hun ouders omgaan en ze alles vertellen, zonder bang te zijn voor eventuele reacties. Bij mij thuis was iedereen gereserveerd, angstig, en extreem op de hoede voor een nieuwe uitbarsting. Ook het feit dat andere kinderen ’s ochtends op school vertelden over wat ze gingen eten die avond, bracht onzekerheid en jaloezie voor mij mee. Ik wist vaak niet of er boodschappen in huis waren, wie zou gaan koken of wat, laat staan hoe laat we gingen eten. Ook dat was wellicht weer een aankomende ruzie.

Halverwege mijn middelbare school, toen ik zo’n 6-8 jaar was denk ik, ging het steeds slechter met mijn moeder. Ze had een moeilijk leven gehad: ze komt zelf niet uit Nederland en haar eigen moeder overleed toen ze rond de 20 was waardoor zij voor haar gezin moest zorgen. Eenmaal in Nederland raakte ze geïsoleerd, zeker met het opvoeden van drie kinderen. Toen wij eenmaal groter werden en naar school gingen veranderde de depressie en trok haar er nog dieper in mee. Ze lag dagen op de bank, kleedde zich vaak niet aan, maakte niet schoon, deed geen was en haalde geen boodschappen.  Vaak moest ik s’ochtends het huis afstruinen naar kleren en sokken die ik aan kon. Ik weet nog dat ik vaak in onzekerheid zat over wat we zouden gaan eten: er was nooit een plan, en als mijn vader thuiskwam, een vermoeide man die heel hard zijn best deed maar niet wist hoe hij om moet gaan met de situatie, ontstonden er ruzies. Mijn moeder haar frustraties uitte ze naar hem: hij deed altijd iets fout, kwam te laat of ging in haar ogen vreemd.

De situatie werd zo erg dat ze niet naar buiten wilde: toen ik zo rond de 10 of 11 jaar was kwam het fenomeen ‘straatangst’ een keer langs, en dat klonk me bekend in de oren. Slapen deed ze ’s nachts ook vaak niet echt meer. Ze werd paranoïde. Midden in de nacht gooide ze alle kasten beneden overhoop, in het donker, op zoek naar een foto die ze niet kon vinden. Ze zei dan vaak dat er iemand in het huis was geweest die haar spullen meenam. Ik weet nog dat mijn ouders ‘s nachts meerdere malen ruzie hadden, knetterende, gillende, schreeuwende ruzie; terwijl drie jonge kinderen boven in bed lagen te woelen, met bonkend hart luisterend naar wat er beneden aan de hand was. Als het uit de hand liep rende ik naar de trap om te gillen dat ze moesten ophouden. Een keer vloog mijn moeder me bijna aan, mijn vader hield haar tegen van onder de trap, terwijl ze gilde en schreeuwde naar me. Wij waren stom. Soms, wanneer dit weer eens gebeurde, kwam de politie aan de deur.

Op een gegeven moment groeiden de paranoïde gedachten van mijn moeder tot extreme hoogte. Ze vertrouwde niemand meer; niet de politie, niet de buren, niet eens haar eigen man, en tenslotte wij, haar eigen kinderen. Ik weet niet of ze al aan de medicijnen zat toen het gebeurde; maar vaak als we samen in de woonkamer stonden, en ik liep langs haar heen, werd ze boos op me. Ze stond dan opeens stil en vroeg hoe ik aan die kant van de kamer kwam. Mijn hart begon te bonken, en ik antwoordde dat ik er gewoon, net, letterlijk een seconde geleden, rustig naar toe gelopen was. Dat geloofde ze niet: ik was aan het zweven, en daar moest ik mee ophouden, want dat vond ze niet fijn. Als ik probeerde haar uit te leggen dat dat onmogelijk was, dat ik gewoon aan het lopen was en dat ze het net niet gezien had, loog ik. Wij waren allemaal bezig met iets tegen haar. Ze had het wel door. We moesten niet doen alsof we niet wisten wat: ze vertrouwde ons geen van allen.

Ons echt direct pijn doen deed ze gelukkig nooit: we kregen nooit echt klappen, en werden ook niet echt mishandeld of pijn gedaan, mijn vader deed dat ook niet, dus waren we redelijk goed opgevoed. Een van de meer vervelende dingen die ze gedaan heeft is mijn broer een keer opsluiten in een kast toen hij vervelend bezig was. Mijn broertje en ik vonden dit verschrikkelijk, en probeerden hem te helpen. We duwden scooby doo touwtjes door het sleutel gat. Toen mijn moeder mij ook een keer opsloot, dit keer in de slaapkamer, deden zij hetzelfde voor mij. Dit duurde niet lang, en zoals met alles, ging het leven daarna weer verder.

Het verschrikkelijke hiervan is, wat ik nu pas besef, na zoveel jaren, dat er nooit excuses gegeven werden. Nooit. Niemand kwam terug op de gebeurtenis van de dag ervoor, mijn moeder verontschuldigde zich niet. Op bepaalde momenten interesseerde haar niks. En wie kan dat nou begrijpen, als klein kind? Dat je eigen moeder niet op of omkeek als je probeerde te vragen naar het avondeten, die met moeite een bij elkaar geraapt avondeten bijeen sprokkelde, wat vies en koud was, en soms ook te weinig. Die alleen geïrriteerd reageerde als je ’s ochtends voor de zoveelste keer op zoek moest naar een broek, of sokken, omdat er weinig gewassen werd en niks in je kast werd gelegd. Het leven thuis leek, als het slecht ging, echt op overleven. Als er eten op tafel stond, en de was gedaan was, was ik blij en opgelucht; veel meer wilde ik niet. Jaren later dringt de waarheid tot me dat dit niet bepaald het tekstboek onbezorgde jeugd omvat. Ik wilde en kon vaak niemand uitnodigen, omdat ik daar te onzeker voor was. Het onbezorgde leven van andere kinderen, die rustig hun huis konden openzetten voor vrienden en vriendinnen, ging aan me voorbij.

Voordat ik uit huis ging, rond mijn 16de, begon mijn moeder vaak te drinken. Ik was zelf het liefste zoveel mogelijk weg, afspreken met vriendinnen of uitgaan. Ik sportte ook veel. Het ging ondertussen al wat beter met mijn moeder; ze volgde een cursus en had zelfs een vriendin die ze vaker zag. Af en toe, en dat doet het nog steeds, schijnen er toch nog dingen door. Dan maakt ze opeens een opmerking, of zegt ze dat ze iets zag, of hoorde wat er niet was. Als je dan door vraagt houd ze er snel over op.

Ik weet nog dat ze een keer echt goed aangeschoten was, of zelfs dronken, boos werd op mijn vader en zijn laptop (op de trap) uit zijn handen probeerde te trekken. Of mijn vader haar duwde weet ik niet, maar ze viel op de grond, met haar hoofd op de stenen vloer. Ik zal nooit meer vergeten hoe ze er toen bij lag. Mijn vader was geschrokken, of in shock, en ik probeerde mijn moeder overeind te helpen, op een stoel te zetten en haar wond schoon te maken, maar ze werd boos op me. Ze duwde me weg, begon tegen me te schreeuwen dat ze weg wilde. Ik werd kwaad op haar, wie schreeuwt er nou op zo’n moment naar haar kind? Die compleet overstuur was en alles op alles zette om niet in huilen uit te barsten? Die wederom probeerde te overleven? Mijn broers, normaal ook altijd heel sterk, vielen elkaar huilend in de armen. Ze is op een gegeven moment naar buiten gerend, de tuin in, en probeerde via daar weg te gaan. Ik weet niet wat er gebeurd was als we haar niet gevolgd waren en haar, schreeuwend en schoppend, niet hadden mee terug genomen. We namen haar mee naar binnen, en haalde mijn vader over om langs de spoedeisende hulp te gaan. En daar gingen we, met z’n allen. Ze kreeg een paar hechtingen, had een milde hersenschudding, en dat was dan dat. Geen excuses, geen uitleg, het leven ging gewoon door en niemand die er iets over zei. We stopten het allemaal weg, in een hokje met alle andere zorgwekkende gebeurtenissen, waar we liever niet wilden kijken.

1 thought on “Emma schrijft: ‘Het leven thuis leek, als het slecht ging, echt op overleven’.”

  1. Oh wat verschrikkelijk zeg… echt zo erg voor jullie! Mijn ex partner heeft ook (oa) een paranoïde stoornis en ik herken het gedrag heel erg. Het altijd op je tenen lopen voor een uitbarsting, dat totale wantrouwen tegenover iedereen incl de kinderen.
    Hoe gaat het met jou? Loop je nou ook tegen dingen aan?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *